15-02-2015

Defuncta Corpora Vitā ☧ungent Odor Mortis in Mortem



APOCALYPSE (uit Umbrië, omstreeks 1400)

Hij is de jongste niet meer, hij zucht,
hij haalt een groot doek te voorschijn, hij piekert,
onderhandelt lang en taai met de besteller,
een gierige karmeliet uit Abruzzen,
prior of kapittelheer. Het wordt al winter,
de gewrichten van zijn vingers kraken, als rijshout
knapt het vuur. Hij zucht, grondt,
laat drogen, grondt nog een keer,
krabbelt, ongeduldig, op stukjes karton
zijn figuren, schimmig, licht ze op met dekwit.
Hij aarzelt, mengt kleuren, verbeuzelt
verscheidene weken. Dan, op een dag, het is
intussen Aswoensdag geworden
of Maria Lichtmis, doopt hij in alle vroegte
zijn penseel in de gebrande omber en schildert.
Dat wordt een duister schilderij. Hoe begin je
de ondergang van de wereld te schilderen? De branden
de ontvluchte eilanden, de bliksem, de vreemd
langzaam instortende muren, kantelen en torens:
technische vragen, compositieproblemen.
Heel de wereld verwoesten is een heel karwei.
Bijzonder moeilijk is het de geluiden te schilderen,
het scheuren van de voorhang in de tempel,
de brullende dieren, de donder. Alles
moet namelijk scheuren, verscheurd worden,
alleen het linnen niet. En de termijn
staat vast: uiterlijk Allerzielen.
Tot die tijd moet, op de achtergrond, de woedende zee
geglazuurd worden, duizendvoudig, met groene,
lichters vol schuim, doorboord met matsen,
loodrecht de diepte in schietende schepen,
wrakken, terwijl buiten, half juni,
geen hond zich beweegt op het stoffige plein.
De schilder is helemaal alleen in de stad gebleven,
verlaten door vrouwen, leerlingen, bedienden.
Hij lijkt moe, wie had dat gedacht,
doodmoe. Alles is oker, zonder schaduw,
staat er verstard bij, staat stil in een soort
boze eeuwigheid; alleen het doek niet. Het schilderij
wordt groter, wordt langzaam donkerder, vult zich
met schaduwen, staalblauw, asgrijs, naargeestig paars,
capuut mortuum, vult zich met duivels, ruiters,
bloedbaden; totdat de ondergang van de wereld
gelukkig voltrokken is, en de schilder
heel even opgelucht; eventjes maar;
waanzinnig vrolijk, als een kind,
als werd hem het leven geschonken,
nodigt hij, nog voor dezelfde avond,
vrouwen, kinderen, vrienden en vijanden
uit op wijn, verse truffels en watersnippen
terwijl buiten de eerste herfstregen ruist.

- H.M. Enzensberger, De Ondergang van de Titanic


Geen opmerkingen:

Een reactie posten