Gesez. Und es tönet das Blatt und Eichbäume wehn dann neben
Den Firnen. Denn nicht vermögen
Die Himmlischen alles. Nemlich es reichen
Die Sterblichen eh'an den Abgrund. Also wendet es sich, das Echo
Met diesen. Lang ist
Die Zeit, es ereignet sich aber
Das Wahre
Mnemosyne
A sign we are, inexplicable Without pain we are and have nearly Lost our language in foreign lands. For when the heavens quarrel Over humans and moons proceed In force, the sea Speaks out and rivers must find Their way. But there is One, Without doubt, who can change this any day. He needs No Law. The rustle of leaf and then the sway of oaks Beside glaciers. Not everything Is in the power of the gods. Mortals would sooner Reach towards the abyss. With them The echo turns. Though the time Be long, truth Will come to pass.
Mnemosyne
Noi siamo un segno non significante,
Indolore, quasi abbiamo perduto
Nell'esilio il linguagio.
Davvero quando sopra gli uomini
C'è in cielo una contesa e possenti
Vanno le lune, allora parla il mare
E anche i fiumi debbono cercarsi
Un sentiero. Ma Uno non ha dubbio.
Egli può ogni giorno trasformare.
Appena ha bisogno d'una legge.
La foglia allora suona e querce alitano
Presso i ghiacciai. Non tutto possono
I Celesti. Prima
I mortali raggiungono l'abisso.
Si volge così l'eco insieme a loro.
Lungo è il tempo
Ma il vero avviene.
Mnemosyne
Un signe, tels nous sommes, et de sens nul,
Morts à toute souffrance, et nous avons presque
Perdu notre langage en pays étranger.
Car lorsqu'un débat règne au ciel
À propos des humains et sua les lunes
Vont leurs cours, imposantes, la mer
Elle aussi parle et les fleuves doivent
Se chercher une voie. Mais Quelqu'un demeure
Indubitable. Il peut, chaque jour, changer
Le cours des choses. À peine lui faut-il
Un décret. Et la feuille bruit alors er, près des glacier, les chênes
Agitent leurs rameaux. Car les Maîtres du ciel n'ont point
Toute-puissance. Oui, les mortels avant eux atteignent
Een computer is ontwikkeld en geprogrammeerd door mensen en kent enkel O en 1 en de logische schakelingen tussen 0 en 1. Een computer is niet en zal nooit creatief zijn, het gaat voort op “juist” of “fout” en “aan” of “uit”. Het kader, de taal en logische schakeling wordt door de mens aan- of ingevoerd. De wereld van de machines bestaat uit “Hardware”. Dit zijn fysieke objecten waaronder van Mainframes, Servers, Clients met modules (RAM,ROM) tot randapparatuur (monitor, muis, interne en extern geheugen)verbonden met Routers en Protocollen (zoals HTTP er één is) die bestuurd worden met Software. Een BIOS (Basic Input Output System) is de zogenaamde Firmware en een Operating System, een database met tabellen en een protocol, waardoor de machines weten waar alle fysieke objecten zich intern bevinden of extern in het Netwerk en hoe ze met elkaar in verband staan. Het verschil met de eerste Personal Computer van IBM en de Personal Computers van vandaag is de schaal en de verwerkingssnelheid. Het intern schema is in principe nog steeds geldig, enkel is het meer uitgebreid en kan het de nullen en enen, de bits sneller verwerken. Het basisprincipe is verbeterd door kloksnelheid en de 64-bit architectuur. In plaats van elk bit afzonderlijk, Serieel, kan het 64-bit Parallel verwerken. De bits zitten op de bus en het dataverkeer verloopt sneller. Hierover wil ik verder verwijzen naar een oude strip uitgegeven door de KBC en SIEMENS, 'a Little Bit', niet meer in mijn bezit.
Het is de Human Interface, de randapparatuur, waarmee de computer met de fysieke wereld en de operator verbonden is, die flessenhals is. De operator heeft een enorm machtig apparaat in huis, voor de meesten een zwarte doos en die doos is nu zo klein dat het enkel het scherm is dat gretig wacht en blaast tot het volgend commando. De operator, de machine, geen besef van elkaar, slechts samen, anekdotisch en logisch verbonden met het wereldwijde web. Heel ingenieus wacht het tot ik een letter typ of wis, mijn tekst verwerk en bewaar. Wacht ik geduldig, slurp van mijn koffie, koud tijd terwijl, op de afdruk en de instant publicatie. Zolang er voldoende papier in de lade van de printer ligt, overbodig, het einde is nog niet in zicht. Ik hou de statistieken in het oog, en er is bekijks; de afwas wacht. 't Schijnt dat 't zonnig ging zijn
Hij is de jongste niet meer, hij zucht,
hij haalt een groot doek te voorschijn, hij piekert,
onderhandelt lang en taai met de besteller,
een gierige karmeliet uit Abruzzen,
prior of kapittelheer. Het wordt al winter,
de gewrichten van zijn vingers kraken, als rijshout
knapt het vuur. Hij zucht, grondt,
laat drogen, grondt nog een keer,
krabbelt, ongeduldig, op stukjes karton
zijn figuren, schimmig, licht ze op met dekwit.
Hij aarzelt, mengt kleuren, verbeuzelt
verscheidene weken. Dan, op een dag, het is
intussen Aswoensdag geworden
of Maria Lichtmis, doopt hij in alle vroegte
zijn penseel in de gebrande omber en schildert.
Dat wordt een duister schilderij. Hoe begin je
de ondergang van de wereld te schilderen? De branden
de ontvluchte eilanden, de bliksem, de vreemd
langzaam instortende muren, kantelen en torens:
technische vragen, compositieproblemen.
Heel de wereld verwoesten is een heel karwei.
Bijzonder moeilijk is het de geluiden te schilderen,
het scheuren van de voorhang in de tempel,
de brullende dieren, de donder. Alles
moet namelijk scheuren, verscheurd worden,
alleen het linnen niet. En de termijn
staat vast: uiterlijk Allerzielen.
Tot die tijd moet, op de achtergrond, de woedende zee
geglazuurd worden, duizendvoudig, met groene,
lichters vol schuim, doorboord met matsen,
loodrecht de diepte in schietende schepen,
wrakken, terwijl buiten, half juni,
geen hond zich beweegt op het stoffige plein.
De schilder is helemaal alleen in de stad gebleven,
verlaten door vrouwen, leerlingen, bedienden.
Hij lijkt moe, wie had dat gedacht,
doodmoe. Alles is oker, zonder schaduw,
staat er verstard bij, staat stil in een soort
boze eeuwigheid; alleen het doek niet. Het schilderij
wordt groter, wordt langzaam donkerder, vult zich
met schaduwen, staalblauw, asgrijs, naargeestig paars,
capuut mortuum, vult zich met duivels, ruiters,
bloedbaden; totdat de ondergang van de wereld
gelukkig voltrokken is, en de schilder
heel even opgelucht; eventjes maar;
waanzinnig vrolijk, als een kind,
als werd hem het leven geschonken,
nodigt hij, nog voor dezelfde avond,
vrouwen, kinderen, vrienden en vijanden
uit op wijn, verse truffels en watersnippen
terwijl buiten de eerste herfstregen ruist.
- H.M. Enzensberger, De Ondergang van de Titanic
zaterdag, februari 07, 2015
Verdere redenen voor het feit dat dichters liegen Omdat het moment waarop het woord gelukkig wordt uitgesproken, nooit het gelukkige moment zelf is. Omdat de verdorstende zijn dorst niet over zijn lippen krijgt. Omdat de arbeidersklasse het woord arbeidersklasse niet in de mond
neemt. Omdat wie wanhopig is, geen zin heeft te zeggen: 'Ik ben wanhopig. Omdat orgasme en orgasme niet met elkaar zijn te verenigen. Omdat de stervende, in plaats van te beweren : 'Ik sterf nu,' slechts een dof geluid produceert dat wij niet verstaan. Omdat de woorden te laat komen, of te vroeg. Omdat het dus iemand anders is, altijd iemand anders, die daar spreekt, en omdat degene van wie dan sprake is, zwijgt.
Scriptum Cogitationes Pro Defunctis Geschreven woorden om er vanaf te zijn
Scriptum Defunctorum Woorden voor de vertrokkenen, Pro Cadaver Animalis Voor de levende doden.
Aeon Digitalis Het tijdperk van de Vinger ratelend op het toetsenbord, vingervlug vegend over het aanraakscherm. Menig melig mailverkeer mond uit - in nul of één Vertrokkenen
zoals de verdwaasden, dwalenden, de burgerkloot, verkrampten, verblinden, tv-kijkend vlaanderen, onbewusten, goedgelovigen,