08-07-2015

Auster Agenda


policy (n.1) "way of management," late 14c., policie, "study or practice of government; good government;" from Old French policie (14c.) "political organization, civil administration," from Late Latin politia "the state, civil administration," from Greek politeia "state, administration, government, citizenship," from polites "citizen," from polis "city, state" (see polis). Meaning "plan of action, way of management" first recorded c. 1400.

ăgo , ēgi, actum, 3, v. a. (axim = egerim, Pac. ap. Non. 505, 22; Paul. ex Fest. s. v. axitiosi, p. 3 Müll.;
I.axit = egerit,Paul. Diac. 3, 3; “AGIER = agi,Cic. Off. 3, 15; “agentūm = agentium,Vulc. Gall. Av. Cass. 4, 6) [cf. ἄγω; Sanscr. aǵ, aghāmi = to go, to drive; agmas = way, train = ὄγμος; agis = race, contest = ἀγών; perh. also Germ. jagen, to drive, to hunt], to put in motion, to move (syn.: agitare, pellere, urgere). 
I. Lit.
A. Of cattle and other animals, to lead, drive.
B. Of men, to drive, lead, conduct, impel.
C. To drive or carry off (animals or men), to steal, rob, plunder (usually abigere)
D. To chase, pursue, press animals or men, to drive about or onwards in flight (for the usual agitare)
E. Of inanimate or abstract objects, to move, impel, push forwards, advance, carry to or toward any point
F. To stir up, to throw out, excite, cause, bring forth (mostly poet.)
G. Of plants, to put forth or out, to shoot, extend
II.Trop.
A. Spec., to guide, govern
B. In gen., to move, impel, excite, urge to a thing, to prompt or induce to
C. To drive, stir up, excite, agitate, rouse vehemently
D. To drive at something, to pursue a course of action, i. e. to make something an object of action; either in the most general sense, like the Engl. do and the Gr. πράττειν, for every kind of mental or physical employment; or, in a more restricted sense, to exhibit in external action, to act or perform, to deliver or pronounce, etc., so that after the act is completed nothing remains permanent, e. g. a speech, dance, play, etc.

AGENS Woordsoort: znw.(o.)
Modern lemma: agens
znw. onz., mv. agentia en agentiën. Het lat. teg. deelw. agens als znw. gebruikt.
↪1.  In het alg. Werkende oorzaak, kracht die iets veroorzaakt. 

AGENT Woordsoort: znw.(m.)
Modern lemma: agent
(klemt. op -gent), znw. m., mv. agenten; verkl. agentje, mv. -jes. Van fr. agent (LITTRÉ 1, 77), ook in andere Romaansche talen voorkomende, als sp. en it. agente, ontleend aan lat. agens, tegenw. deelw. van agere, handelen.
+↪I.  In 't algemeen. Een min of meer zelfstandig lasthebber en vertegenwoordiger van een of meer personen, of van eene vereeniging, van een lichaam; een zaakgelastigde. Ook vergezeld van eene bepaling met het voorz. van, ter aanwijzing van de personen of van het lichaam, voor welke hij als lasthebber optreedt, of met het voorz. voor, ter aanwijzing van de personen te wier behoeve hij handelt. 

stimuleren ww. ‘aansporen, prikkelen’
Vnnl.prikkelen, opwekken, aanzetten tot een bepaalde handeling’ in stimuleren, nopen, steeken oft driuen zeer [1553; Van den Werve]; nnl. ook het zn. (mv.) stimulantia ‘stimulerende middelen’ in stimulantia ... prikkelende middelen [1702; WNT prikkelen I], ‘in lichamelijke zin opwekken, prikkelen tot een grotere activiteit’ zoals in het stimuleert de alkaliachtigheid van het speeksel om de mondzuren ... te neutraliseren [1922; Het Centrum].
Ontleend aan Frans stimuler ‘prikkelen, aansporen’ [1355; Rey], ontleend aan Latijn stimulāre ‘id.’, van oorsprong ‘een dier opdrijven met een gepunte stok’, afgeleid van stimulus ‘prikkel, drijfveer’, eerder al ‘prikstok, prikkel om ploegossen aan te drijven of slaven te tuchtigen’, waarvan de verdere herkomst onzeker is. De vorm stimulantia is ontleend aan Latijn stimulantia, het onzijdige meervoud van het teg.deelw. van stimulāre.


austērus , a, um, adj. (auster, Scrib. Comp. 188;
I.sup. austerrimus, Messala, Corv. Progen. Aug. 5), = αὐστηρός.
I. A.. Lit, of taste, harsh, sour, tart
B. Transf. *
1. Of smell, pungent
2. Of color, deep, dark
II. Trop. 
A. Severe, rigid, strict, stern, auster
B. As the opp. of kind, pleasant, severe, gloomy, sad, troublesome, hard, irksome  

austerity (n.) mid-14c., "sternness, harshness," from Old French austerite "harshness, cruelty" (14c.) and directly from Late Latin austeritatem (nominative austeritas), from austerus (see austere). Of severe self-discipline, from 1580s; hence "severe simplicity" (1875);  
 applied during World War II to national policies limiting non-essentials
 as a wartime economy.


Pieter Bruegel

Geen opmerkingen:

Een reactie posten