28-06-2015

21th Century Myth: The Doctrine of Chances



random
noun ran·dom \ˈran-dəm\
Definition of RANDOM
:  a haphazard course
— at random
:  without definite aim, direction, rule, or method <subjects chosen at random>



random (adj.) "having no definite aim or purpose," 1650s, from at random (1560s), "at great speed" (thus, "carelessly, haphazardly"), alteration of Middle English noun randon "impetuosity, speed" (c. 1300), from Old French randon "rush, disorder, force, impetuosity," from randir "to run fast," from Frankish *rant "a running" or some other Germanic source, from Proto-Germanic *randa (cognates: Old High German rennen "to run," Old English rinnan "to flow, to run;" see run (v.)).

run (v.) the modern verb is a merger of two related Old English words, in both of which the first letters sometimes switched places. The first is intransitive rinnan, irnan "to run, flow, run together" (past tense ran, past participle runnen), cognate with Middle Dutch runnen, Old Saxon, Old High German, Gothic rinnan, German rinnen "to flow, run."

The second is Old English transitive weak verb ærnan, earnan "ride, run to, reach, gain by running" (probably a metathesis of *rennan), from Proto-Germanic *rannjanan, causative of the root *ren- "to run." This is cognate with Old Saxon renian, Old High German rennen, German rennen, Gothic rannjan.

Both are from PIE *ri-ne-a-, nasalized form of root *reie- "to flow, run" (see Rhine)

1random (zelfstandig naamwoord) ¶at random op goed geluk af; fill in answers at random zomaar wat antwoorden invullen
2random (bijvoeglijk naamwoord) 1willekeurig, toevallig, op goed geluk: random check steekproef

[TL, GD : randon ; FEW XVI, 662a : rand]
A. - "Jet impétueux (d'une flamme, du sang qui gicle...)"
B. - [À propos du jet d'un liquide] "Abondance, force"
C. - "Impétuosité, rapidité, violence"

se rendre aux urnes

se rendre 
:Cesser le combat, se soumettre, capituler : Le forcené a fini par se rendre à la police.
:Se laisser persuader par quelque chose, en reconnaître le bien-fondé : Se rendre à l'évidence, à l'avis de ses supérieurs.
:Agir de façon à être, à devenir, à apparaître tel : Rendez-vous utile ! Il finira par se rendre malade.



toeval
1toe·val (het; o) 1niet te voorspellen geval: het toeval wilde dat …
2toe·val (de; m; meervoud: toevallen) 1aanval van epilepsie: een toeval krijgen

toe·val·len (viel toe, is toegevallen) 1 (door te vallen) dichtgaan, 2 ten deel vallen: een erfenis is haar toegevallen

toeval
Het woord toeval komt voor in twee sterk van elkaar verschillende betekenissen. Men kent het voor: aanval van vallende ziekte èn voor: onvoorziene gebeurtenis. Toch hebben wij met hetzelfde woord te maken. Toevallen betekende eigenlijk: neerstorten. Men zei dus: door toeval van regen zijn de wegen onbegaanbaar. Toevallen werd ook gebruikt voor: ten deel vallen. Toeval is dan: wat iemand ten deel valt, overkomt, in het bijzonder als ziekteverschijnsel, dus: bijv. een flauwte. Uit de betekenis gebeuren, die toevallen óók heeft, volgt dat toeval is: gebeurtenis, voorval en dan: zonderling, onverwacht, onvoorzien voorval. Soms wordt het toeval zelfs min of meer als een macht beschouwd. Men zegt bijv.: iets aan het toeval overlaten, het toeval wil dat...

willekeur
De oorspronkelijke betekenis was ‘de (vrije) keuze van de wil’, d.w.z. ‘goedkeuring, wilsbesluit’. Dit blijkt duidelijk uit de oudste attestatie, waar geen sprake is van een samenstelling, maar nog slechts van een syntactische verbinding: in met onsen wille core ‘met de keuze van onze wil’ staat onsen wille in de genitief.
Parallel aan de betekenisontwikkeling van het simplex keur ontstonden hieruit in het Middelnederlands bij uitbreiding betekenissen als ‘verordening, schuldverklaring, verdrag’, die in het Nieuwnederlands alle verouderd zijn. Later ontstonden uit de oorspr. betekenis de huidige betekenissen ‘grilligheid’ en ‘eigenzinnigheid’ (met betrekking tot machthebbers, bestuurders e.d.), die meestal negatief bedoeld worden, met bijgedachte aan onbillijkheid of onrechtvaardigheid.

keur* [stempel, keus, het beste] {kora 1217, keur(e) [keuze, vrije keus, beschikking, verordening] 1260} oudsaksisch kuri, oudhoogduits kuri, oudengels cyre, oudnoors kjǫr; gevormd van kiezen

curie 2 zn. ‘pauselijke regering’
Nnl. curie [ca. 1844; WNT].
Ontleend aan Latijn cūria ‘een van de afdelingen waarin oorspr. de burgers van Rome waren georganiseerd, gebouw voor vergaderingen, senaatsgebouw’; in het christelijk Latijn ging het ook ‘pauselijke hof’ en ‘plaats van bijeenkomsten voor godsdienstige plechtigheden’ betekenen



toeval znw. o., sedert Kil. = mhd. (myst.) zuoval (nhd. zufall) m., mnd. tôval m.
tooveren o.w., Mnl. toveren, denomin. van Mnl. tover + Ohd. zouber (Mhd. id., Nhd. zauber) = tooverij, Ags. téafor = menie, On. taufr = tooverij: niet verder na te gaan. De bet. is wellicht: 1. de met menie gegrifte runen, 2. geheimzinnig teeken, enz.
Woordsoort: znw.(v.)
Modern lemma: toverkracht
znw. vr., alleen in de bet. 2) met mv. -en. Uit den stam van tooveren en kracht. Verg. hd. zauberkraft; ndl. toovermacht.
1.  Magische of quasi-magische kracht of werking uitgaande van een bepaalde zaak; magie.
2.  Magische kracht als autonoom verschijnsel.
3.  Vermogen om magisch werkzaam te zijn. 

 
De schikgodinnen, de nornen, de faten, fates, fairies
The Norns (Old Norse: norn, plural: nornir) in Norse mythology are female beings who rule the destiny of gods and men, possibly a kind of dísir (see below), and comparable to the Moirai (also called "The Fates") in Greek mythology.

Dís
a dís ("lady", plural dísir) is a ghost, spirit or deity associated with fate who can be both benevolent and antagonistic towards mortal people.
 
Zie ook Over Discriminatie en Onderscheidingsvermogen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten